“Let goed op! Ik doe het één keer voor. Straks moeten jullie het zelf doen.” De varkensdocent zwaait het krijsende biggetje in zijn hand voor onze neuzen heen en weer. Hij loopt naar een werkbank in de hoek van de schuur.
Terwijl hij de stekker van een apparaat in het stopcontact steekt, houdt hij het beestje op z’n kop en klemt ‘t tussen zijn knieën. Alleen het kontje is nog zichtbaar. De leraar wacht even tot we allemaal goed om hem heen staan. Dan trekt hij met zijn linkerhand het staartje strak omhoog. Met zijn andere hand pakt hij het werktuig. Ssssst. Hij gooit het staartje van zich af. Het biggetje krimpt ineen en gilt nog een octaaf hoger. Alle varkens en biggen krijsen mee.
Ik ruik verbrand vlees. Mijn hart bonst in mijn keel. Voor ik het weet is het diertje al omgedraaid. Nu steekt alleen het radeloze kopje nog tussen die samengeklemde knieën uit. Hij worstelt, maar kan geen kant op. De docent dwingt met duim- en wijsvinger het biggenbekje open. Er komt een tweede werktuig aan te pas: langdurig worden de hoektandjes uit boven- en onderkaak geslepen. Ik stop mijn vingers in m’n oren en draai mijn hoofd af. In mijn ooghoeken vang ik toch het roze gespartel op. Het gekrijs gaat door merg en been.
Daarna volgt een uitleg over een zogenaamde revolverspuit voor een ijzerinjectie. Die spuit is groter dan het beestje zelf en lijkt op een requisiet uit een kindervoorstelling. Ondertussen bungelt de big op z’n kop in het luchtledige. Er zit bloed aan z’n bekje. Omdat hij zo achteloos aan z’n achterpootjes wordt vastgehouden, lijkt het of de nachtmerrie voorbij is. Maar als de veel te dikke injectienaald in het smalle ruggetje gepookt wordt, ben ik meteen weer bij de les. Dan nog jodium op de navel. Klaar.
De varkensleraar gooit het biggetje terug bij zijn familie. De panische moeder, broertjes en zusjes stuiven blaffend uiteen.
“Zo en nu jullie. Probeer het maar, als het niet goed gaat hoor ik het wel. Na de lunch gaan we castreren.”
Ik kan geen woord uitbrengen. (Westerhof, als je hier niks mee doet, ben je geen knip voor de neus waard). Ik weiger ook maar één vinger naar de biggen uit te steken. “Ik hak nog liever mijn eigen hand af”, zeg ik, “maar ik blijf wel op de opleiding.” (Zo dicht bij het vuur van de bio-industrie kom ik van m’n leven niet meer).
Als ik een jaar later mijn diploma op zak heb, betrek ik een leegstaand, 100-jarige boerencomplex in Amstelveen. Ik heb mijn bestemming gevonden.