Als we de operatiezaal binnensnellen, zie ik de big nog op de tafel liggen. Een vrouwtje. Het operatielaken is kletsnat. Ze laat de urine lopen. Teken dat de narcose dus bijna is uitgewerkt. Opschieten, opschieten. De laboranten hebben het oormerk er al uitgeknipt. Dat zal straks op tafel liggen als teken dat de proef geslaagd is en de big geëutha- naseerd. Hoe gaan we dit aanpakken? Ik kijk snel om me heen. In de hoek staat een hoog karretje. ‘Kunnen jullie de big daar in tillen?’ Ik trek mijn meegebrachte dekbed uit de vuilniszak en drapeer het over de big heen. Nu is er niks te zien, maar ook om het geluid te dempen, voor het geval dat ze gaat gillen als ze uit de narcose komt. We dekken de kar af met groene operatielakens. Het ziet er profi uit. ‘Lopen jullie mee?’
De dag begon al zo raar. Of beter gezegd: dramatisch. Leven met beesten is iedere ochtend spitsuur. Voeren, schoonmaken, de hele ratteplan. ‘s Middags heb ik een brainstormwandeling met een wethouder over dierenwelzijn, dus vandaag moet de binnenboel ook aan kant. Altijd een race tegen de klok. ‘Ik ben even naar Ranzijn’, roept D., ‘de varkensbrok is bijna op’, en weg is ie. Gewapend met een bezem ren ik naar de grote stal en begin aan de vloer. Even later belt D. Op rustige toon vertelt dat hij uit het busje gezaagd moet worden. Hè?? Ineens realiseer ik me dat ik de sirenes op de dijk wel gehoord, maar niet geregistreerd heb. D. is in de bocht frontaal op een tegenligger geknald. Hij leeft nog en dat mag een wonder heten, zegt de brandweer. De politie en de ambulance beamen dat. De pers is ook aanwezig. Hoe weten zij dit? O ja, via het communicatiekanaal van de politie natuurlijk. Van het romantische rietbusje is niks meer over.
We zitten bij de kachel te shaken. Het scheelde niet veel of D. had hier nooit meer gezeten. Nu heeft hij een schram op zijn been en moet nog een prik halen. Dat is alles. En dan gaat de telefoon.
‘Ken je me nog? Ik was vorig jaar op je workshop. Ik ben degene die op dat proefdierlaboratorium werkt, weet je nog? Moet je horen. We moeten een big doodspuiten. Maar we vinden het zielig. Zou die bij jou mogen? De proef is net klaar. Ze is nu nog onder narcose. Kun je heel snel komen? Onze baas is een paar uurtjes weg. Je snapt het wel.’
‘Maar ik heb geen busje meer!’, roep ik. ‘Hoe moet ik dat doen?’ Onmiddelijk Giel bellen. ‘Giel, help ik heb je auto nodig!’ ‘Oh wat baal ik hiervan, mijn rijbewijs is net ingetrokken. Neem een taxi!’ roept Giel. Maar een taxi gaat geen piesende big vervoeren. Veel te riskant ook. Ik krijg niemand anders te pakken. Wat nu? De Volvo! De Volvo staat al maanden op non actief. Er zit zelfs geen accu meer in. Op dat moment staat de sleepwagen met de brokstukken van het busje op de dijk. D. sloopt de accu er uit. We houden onze adem in. De Volvo start!
Met het karretje en de laboranten lopen we naar de lift. De big kan nu ieder moment uit de narcose komen. Als de bliksem dat lab uit. Ik knik links en rechts. ‘Goedemiddag, goedemiddag.’ Verbaasde blikken. Maar dan zijn we al weer een verdieping lager. De Volvo staat voor de parkeergarage. Nu de portier nog. Ik groet hem met bonkend hart en dan staan we buiten. Klep open, big erin, gas. Eens maar nooit weer.
Die avond ligt Repelsteeltje met de poezen voor de kachel. Niet alleen D. had een beschermengel op 25 januari 2007.
Copyright Dafne Westerhof / Het Beloofde Varkensland
https://familiebofkont.nl/boek-bestellen