Mijn vader kwam vanmiddag langs. Dat kwam goed uit, ik had net de ruwe tekst binnen van het Noordhollands Dagblad. In het interview vertel ik dat ik mijn dierenliefde van hem heb geërfd., hoe hij ook altijd met dieren in de weer was. Kon ik mooi checken of mijn herinneringen juist waren. Daarna hebben we mijn dilemma met de haantjes uit het Amstelpark uitgebreid besproken.
Er wonen hier nog steeds 150 – van de 691hanen en kippen, die ik twee jaar geleden uit het Amstelpark van de vergassingdood redde. Op de laatste 150 na heb ik ze allemaal kunnen herplaatsen. Die 150 raak ik niet meer kwijt. Ze hebben hier een moordleven, los en vrij, natuurlijk is dat zo, maar ze vreten 100 kilo graan per week en het is veel verzorging al met al. Maar dat is allemaal het ergste nog niet.
Wat me zo langzamerhand begint op te breken is de klereherrie die ze maken. Een haan kraait van nature om z’n territorium aan te geven. Leeft hij met een groepje hennen samen dan kraait hij een paar keer per dag om zich voor zijn vrouwtjes uit te sloven en te laten horen dat hij de baas is. Maar hier in deze mannengemeenschap roept de een deze plek is van mij en 149 antwoorden nee van mij, welles nietes welles nietes. Ze schreeuwen dus de hele dag tegen mekaar in!
En dat begint dus soms al om 1 uur s’ nachts, als het volle maan is. Daar word je dus gek van. Ik ben altijd blij als mijn mannen s’ avonds weer op stok of in de bomen zitten. Eindelijk de verstilde rust van een boerenerf waar ik zo gek op ben. Oogjes dicht en snaveltjes toe. Maar de nieuwe ochtend is dan al weer in zicht. En het erge is dat ik zo dol op ze ben…